Armand Sağ
Link
 

 

Soevereiniteit & interventie in het Osmaanse Rijk
   
 

Wereldsysteem en Statenstelsel:

De ontwikkeling van soevereiniteit; Europese interventie in het Osmaanse Rijk

‘Het systeem van Westfalen gaf de aanleiding tot het huidige statenstelsel waarbij elk land respect heeft voor de territoriale soevereiniteit van zijn buurlanden. Alhoewel het in beginsel vooral gold voor Europese landen, sloeg het later ook over op andere niet-Europese landen’.(1)

Met deze stelling begint Daniel Philpott aan zijn boek ‘Revolutions in Sovereignty’ waarin hij de oorsprong van ons huidige statenstelsel probeert terug te brengen tot de Vrede van Westfalen uit 1648. In deze vrede, die volgde op de Dertigjarige Oorlog, werden er unieke vergaande bepalingen opgenomen die door de protestante overwinnaars waren afgedwongen. De rooskleurige gedachte hierbij verwoordt Daniel Philpott in zijn boek alszijnde een plotselinge ommezwaai in het gedachtegoed van West-Europa, waardoor uiteindelijke de hele wereld elkanders territoriale soevereiniteit respecteerde. Dat deze gedachtegang niet overeenkomt met de historische gebeurtenissen die plaatsvonden op het gebied van territoriale soevereiniteit, laten de vele schendingen van de eerdergenoemde soevereiniteit zien. Echter, het lijkt erop dat de theorie van Daniel Philpott, die momenteel werkzaam is bij het Joan B. Kroc Instituut voor Internationale Vrede Studies, in grote algemene lijnen wel te verdedigen valt.

Aan de andere kant van deze opvattingen staat Stephen Krasner met zijn invloedrijke en populaire ‘Sovereignty: Organizard Hypocrisy’. Geheel in de lijn van de traditie staat deze oudere en ervaren professor tegenover de jongere en idealistische Philpott. Zoals de titel van zijn boek al doet vermoeden is Krasner zeer kritisch over de territoriale soevereiniteit en de waarde ervan in zowel ons huidig tijdperk als in de periode na 1648. Krasner is met zijn boek een graag geziene gast in verschillende televisieprogramma’s en lijkt juist door zijn realistische kijk op de wereld en de beginselen van territoriale soevereiniteit (of juist de veelvuldige schending daarvan) meer steun te vergaren dan zijn jongere tegenstander Philpott. In zijn boek verwijst Krasner dan ook veelvuldig naar de schending van soevereiniteit en verrassend genoeg krijgt Condoleezza Rice een dankwoord in de inleiding(2). Rice was ten tijde van het publiceren nog hoogleraar politieke wetenschappen alsmede rector magnificus aan de Universiteit van Stanford, waar Krasner ook werkzaam was en nog steeds is. Haar latere termijn als minister van buitenlandse zaken (2005-2008) liet echter zien dat ze, volgens de richtlijnen van Krasner, ook schuldig zou zijn aan het schenden van territoriale soevereiniteit van staten(3).

De vergelijking tussen deze boeken legt een mooi verband vast tussen uitersten aan de hand waarvan de volgende drie vragen beantwoorden kunnen worden. Allereerst zal er gekeken worden naar hoe het Westfaalse stelsel ontstaan is, alsmede hoe het zich in de afgelopen eeuwen ontwikkeld heeft. Hierbij zal vooral gebruik gemaakt worden van het boek van Daniel Philpott met waar nodig aanvullende bronnen. Bij de tweede onderzoeksvraag komt de rol van de beginselen van soevereiniteit aan bod, alsmede de niet-inmenging in het eerdergenoemde Westfaalse stelsel. Bij deze vraag zal er vooral gebruik gemaakt worden van het boek van Krasner en, waar nodig, vergelijkingen en tegenstellingen onderstrepen met het boek van Philpott. Als afrondend hoofdstuk is er tenslotte de vraag hoe het dan aan het begin van de 20ste eeuw staat met de beginselen van soevereiniteit en non-interventie. Hierbij zal ik vooral uitgaan van het boek van Duco Hellema en Hilde Reiding, genaamd ‘Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling’, waarin de meeste artikelen de periode van interventie in de 19ste en 20ste eeuw beslaan(4).

Hoofdstuk 1
Hoe is het Westfaalse stelsel ontstaan en hoe heeft het zich in de afgelopen eeuwen ontwikkeld?

Geheel in overeenstemming met ‘Revolutions in Sovereignty’ van Daniel Philpott zou het systeem van Westfalen, ook wel het Westfaalse stelsel genoemd, ontstaan zijn vanuit de protestantse gedachtegang. Tenslotte waren het de protestanten die de voorgaande Dertigjarige Oorlog (1618-1648) hadden gewonnen van de katholieke Habsburgers en daarmee een, voor zichzelf, gunstig vredesakkoord hadden afgedwongen.

Om de vraag hoe het Westfaalse systeem is ontstaan, te kunnen beantwoorden moet er teruggegrepen worden op de gebeurtenissen ervoor. Al geruime tijd probeerde de Habsburgse familie zijn centrale machtspositie in Europa uit te breiden over het hele continent, vooral Frankrijk werd daarvan de dupe. Kleine verschillen werden daarbij uitvergroot en net als tijdens de Koude Oorlog ontstonden er kleine oorlogen die gesteund werden door buitenlandse grootmachten. Eén voorbeeld hiervan is de Nederlandse Opstand die begon met de Beeldenstorm (1566) en al snel uitliep tot de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), hierbij werden de tegenstellingen tussen de katholieke Habsburgers en de protestante Hollanders op scherp gesteld(5). Hierdoor kwamen katholieken en protestanten tegenover elkaar te staan en sloeg het over op het Heilige Roomse Rijk waar het protestantse Bohemen inmenging van het katholieke Heilige Roomse Rijk niet langer accepteerde. Zowel de Spaanse tak van de Habsburgers (in Nederland) als de Duitse tak van de Habsburgers (in het Heilig Roomse Rijk) kwam hiermee tegen de protestanten te staan. Al snel escaleerde de situatie door buitenlandse inmengingen van eveneens het protestante Zweden en Denemarken die Bohemen steunden, waarna uiteindelijk zelfs Frankrijk zich in de strijd mengde tegen de Habsburgers.(6)

Aan het eind van de Dertigjarige Oorlog kwamen de protestanten en het katholieke Frankrijk als overwinnaars uit de strijd, waarna de Vrede van Westfalen, de Vrede van Münster en de Vrede van Osnabrück werden afgedwongen in 1648. In al deze verdragen stond de gelijkwaardigheid van de strijdende partijen centraal; de nieuwe onafhankelijke staten Nederland en Zwitserland (respectievelijk de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Confederatie van Zwitserland) werden als gelijken van de keizer van het Heilige Roomse Rijk beschouwd, iets wat tot dan ongehoord was.(7) Naast de territoriale soevereiniteit die Nederland en Zwitserland verkregen, waren er ook bepalingen voor de vorstendommen binnen het Heilige Roomse Rijk. Ondanks dat de vorstendommen deel uitmaakten van het Heilige Roomse Rijk, kregen ze op grond van artikel 64 van de Vrede van Westfalen(8) het recht om hun historische voorrechten, privileges, vrijheden en de vrije uitoefening van territoriale rechten in praktijk te brengen. Hierdoor konden ook deze vorstendommen, ondanks dat ze deel uitmaakten van het Heilige Roomse Rijk, een zekere territoriale soevereiniteit uitoefenen op hun eigen gebied. Echter, het verdrag ging verder en gaf de vorsten binnen het Heilige Roomse Rijk met artikel 65 het recht om bondgenootschappen buiten het Heilige Roomse Rijk aan te gaan. Als voorwaarde wist de keizer wel te bewerkstelligen dat de bondgenootschappen niet direct tegen het Heilige Roomse Rijk gericht mochten zijn.(9) Dit zijn volgens Daniel Philpott de triomfen die de Vrede van Westfalen bewerkstelligde en zo uitgroeide tot het moderne statensysteem.

Philpott geeft vervolgens ook een analyse van de drie fasen die het Westfaalse systeem doormaakte tot op heden. In de eerste fase, direct na de Vrede van Westfalen, werd de territoriale staat de legitieme regeringsvorm en verloor het Heilige Roomse Rijk al zijn territoriale macht over zijn vorstendommen(10). In de tweede fase begon de uitbreiding van het systeem van Westfalen buiten de deelnemers aan de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en werd dit op papier vastgelegd tijdens de Conventie van Montevideo in 1933. Volgens die overeenkomst moest een territoriale soevereine staat voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. een permanente bevolking;
  2. een afgebakend territorium;
  3. een centraal gezag;
  4. ruimte hebben om diplomatiek betrekkingen aan te gaan met andere staten.

Hiermee konden staten voortaan ook onafhankelijk worden zonder een oorlog, wat voor de Vrede van Westfalen ondenkbaar was. Er moet wel vermeld worden dat in praktijk een land veelal toch oorlog moest voeren om de onafhankelijkheid ook daadwerkelijk af te dwingen. Krasner noemt dit de ‘internationale legale soevereiniteit’ en kan daarbij rekenen op de onderbouwing van Philpott.(11)

De derde en laatste fase van het systeem van Westfalen kwam met de constitutionering van de staten die erkend werden als leden van de internationale gemeenschap en elkaar ook als zodanig behandelden. Dit gebeurde deels al na de Vrede van Westfalen en werd met de oprichting van de Verenigde Naties officieel. De staten probeerden nu hun geloofwaardigheid en wederzijdse soevereiniteit te respecteren door zich te houden aan onderlinge verdragen, afspraken en overeenkomsten. Hieronder viel ook het verbod om te interveniëren in andere soevereine staten, waaraan staten zich aan dienden te houden. Met de Charter van de Verenigde Naties werd dit principe vastgesteld in artikelen 2(4) en 2(7), waarmee de durabiliteit van het systeem van Westfalen behouden blijft voor het huidige tijdperk. Hiermee is de ontwikkeling van de Vrede van Westfalen en het systeem wat daaruit voortvloeide, volgens Philpott, voltooid.(12)

Hoofdstuk 2
Welke rol spelen de beginselen van soevereiniteit en niet-inmenging in het Westfaalse stelsel?

Aan de hand van verschillende artikelen die opgenomen zijn in de Vrede van Westfalen in 1648, kunnen we bepalen welke rol de beginselen van soevereiniteit en niet-inmenging (zoals we die nu kunnen) spelen. Hiertoe zullen we eerst het boek van Daniel Philpott, ‘Revolutions in Sovereignty’, doorspitten, alvorens we te rade gaan bij Stephen Krasner’s ‘Sovereignty: Organizard Hypocrisy’ voor tegenwerpingen.

Volgens Daniel Philpott spelen de beginselen van soevereiniteit en niet-inmenging een grote rol bij het systeem van Westfalen en houden alle staten zich sinds 1648 aan deze gouden regels. Zoals Philpott de Vrede van Westfalen beschrijft, lijkt het in eerste instantie ook het begin van een nieuwe periode, waarin territoriale soevereiniteit opeens gerespecteerd wordt. Philpott ziet echter een aantal dingen over het hoofd. Allereerst geeft Philpott een verklaring voor de beginselen, namelijk dat ze voortkomen uit het protestantisme, wat niet helemaal naar voren komt in zijn boek. Philpott geeft niet aan waar in het protestantisme dan het idee ligt voor een statenstelsel en faalt daarmee de lezer te overtuigen, met zijn andere argumenten snijdt Philpott echter meer hout. Philpott zegt dat protestante vorsten meer baat hadden bij een systeem waarbij er geen plek was voor een verenigd pauselijk Europa met een machtige paus en (katholieke Habsburgse) keizer. Voor Philpott is het jaar 1648 dan ook een markering in de geschiedenis.(13)

In het boek van Duco Hellema zijn er geluiden die meer een geleidelijke verandering zien in het gebeuren rond de Vrede van Westfalen en er geen markering in de wereldgeschiedenis van maken zoals Philpott(14). Krasner is nog kritischer en is van mening dat de beginselen soevereiniteit en niet-inmenging botsen met het systeem van Westfalen. Als reden geeft Krasner de willekeurige invulling aan de beginselen van soevereiniteit en niet-inmenging, oftewel non-interventie, door de Europese grootmachten die handelen zoals het ze uitkomt. Vandaar dat Krasner zijn boek ook ‘georganiseerde hypocrisie’ heeft genoemd. Dus hoewel Philpott erop blijft wijzen dat de Vrede van Westfalen het wereldsysteem van dit moment heeft bepaald, is Krasner het volkomen oneens met Philpott op dit punt. Als voorbeeld geeft Krasner de Griekse opstandelingen die verslagen werden door de Turken in de jaren twintig van de 19de eeuw; de Europese grootmachten grepen in en zorgden ervoor dat de Griekse constitutie naar hun wensen werd opgemaakt.(15) Als tegenreactie kan men Philpott citeren door te zeggen dat Griekenland in 1821 een staat in ‘proto-vorm’ was en daardoor nog niet behoorde tot het Westfaalse systeem(16). De kritiek van Krasner lijkt geheel terecht en de zwakke details die niet zo bijster goed zijn uitgewerkt in het boek van Philpott geven de indruk dat er bronnen bij een stelling gezocht zijn. Dit blijkt ook bij de boekbespreking die Philpott over Krasner heeft geschreven, Philpott lijkt zich alleen te richten op de alinea’s die de theorie in zijn (dan nog niet uitgekomen) boek steunen(17).

Het systeem van Westfalen was dan ook geen statenstelsel zoals onze moderne statenstelsel, het was een stap in de goede richting met beginselen die uiteindelijk zouden leiden tot niet-inmenging en soevereiniteit, maar Krasner heeft hierbij het laatste woord dat de rol die soevereiniteit en niet-inmenging spelen bij het Westfaalse systeem duidelijk ondergeschikt zijn aan de belangen van de Europese grootmachten na 1648 en (later in de 20ste en 21ste eeuw) de Westerse grootmachten.(18)

Hoofdstuk 3
Hoe staat het aan het begin van de 20ste eeuw met de beginselen van soevereiniteit en non-interventie?

De verovering van Constantinopel in 1453 was zonder twijfel één van de belangrijkste militaire gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis(19), niet alleen omdat het een nieuw tijdperk inluidde maar ook omdat de vanzelfsprekendheid voor interventie in die tijd intussen vervangen is door de non-interventie van tegenwoordig.

Zo leidt Jeroen Duindam ook zijn betoog in over de soevereiniteit en interventie van de oude orde.(20) In zijn verwijzing geeft hij het voorbeeld van de oproep om een kruistocht te beginnen, het doel zou zijn om Constantinopel terug te krijgen. Duindam zegt terecht dat de bijdrage van Europese vorsten door de pauselijke legaten beschouwd werd als een humanitaire interventie. Deze interventie werd in die tijd vanzelfsprekend gevonden door het overkoepelende stelsel wat gevormd werd door een gezamenlijk geloof, het christendom. Het eerdere voorbeeld van een gezamenlijke interventie om een externe vijand van zowel Europa als het christendom, in die tijd eigenlijk synoniem voor elkaar, te bestrijden, staat niet op zich. Al vanaf de aanvankelijke verovering van Jeruzalem door de Seldjoekse Turken, die overwegend islamitisch waren, werd er geïntervenieerd door pauselijke legaten om het gebied weer onder het vaandel van ‘christendom’ te krijgen. De eerste kruistocht, onder het mom van humanitaire interventie, vond dan ook plaats in 1096. In die trant vond er in 1453, zoals eerder vermeld, nogmaals een oproep plaats om ditmaal ten strijde te trekken tegen de Osmaanse Turken, die ook overwegend islamitisch waren.

De Vrede van Westfalen in 1648 beperkte vervolgens de interventie en legde de soevereiniteit van staten vast, dit ging in praktijk echter niet op voor staten buiten West-Europa. De conjunctuur van vijandigheid tegen externe vijanden bleef dan ook voortbestaan, al in 1683 vond er een interventie plaats bij het beleg van de keizerlijke stad Wenen. De Polen, tezamen met Beieren en de Pauselijk troepen, kwamen Wenen te hulp tegen de Osmaanse Turken. Het feit dat het Habsburgse Rijk niet expliciet om interventie had gevraagd, werd over het hoofd gezien omdat het werd bestempeld als een “humanitaire interventie”. Tevens sloten, na deze vrij succesvolle interventie waarbij de Osmaanse Turken genoodzaakt waren terug te trekken, uitsluitend katholieke Europese landen de Heilige Alliantie in 1684 om de Osmaanse Turken ook in de toekomst buiten Europa te houden. Daarbij werd er volgens Hans Theunissen, die tot 2006 werkzaam was bij de Universiteit Utrecht en daarna te werk ging bij de Universiteit Leiden, grootschalig gebruik gemaakt van anti-Turkse propaganda.(21)

Dit vond dan ook zijn weerklank in de beginselen van soevereiniteit en non-interventie in het begin van de 20ste eeuw, zoals de Britse historische politicoloog Edward Keene ook duidelijk probeert te maken. Theunissen gaat uit van het standpunt dat de schending van de Osmaanse soevereiniteit voortkwam uit anti-Turkse sentimenten in Europa, welke al in de late oudheid en vroege middeleeuwen werden gepropageerd. Keene gooit het op een tweedeling in de Europese gedachtegang; binnen christelijke Europese staten werden religieuze en nationale verschillen in principe gerespecteerd, terwijl staten buiten Europa of niet-christelijke in Europa als inferieur werden gezien. Deze historici gelden als pleiters van het wereldsysteem, waarin de kapitalistische uitbuiting wordt afgewezen(22).

In de 19de eeuw begon de Griekse Opstand (1821-1832) binnen het Osmaanse Rijk waarbij Europese staten gebruik maakten van de gelegenheid om de onafhankelijkheid van de Grieken te bewerkstelligen. Hiertoe werden er, na aanvankelijke successen van de Osmaanse Turken, troepen gestuurd vanuit Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland om de Grieken bij te staan in hun strijd. De interventie werd vanuit Europa bestempeld als een noodzaak, waarbij verwezen werd naar de onderdrukking van christelijke minderheden in ‘semi-beschaafde’ en ‘barbaarse’ landen, zoals men het Osmaanse Rijk zag(23). Niet-christelijke minderheden binnen het immens grote Osmaanse Rijk hoefden niet op sympathie, morele en/of politieke steun vanuit Europa te rekenen. Een situatie die in principe niet veel verschilde van de toestand ten tijde van 1096 of 1453, toen er ook werd ingegrepen in bijvoorbeeld het Seldjoekse Rijk en het Osmaanse Rijk(24). De excessen van de christelijke minderheden, die zelf verantwoordelijk waren voor massamoorden en bloedbaden onder moslims, werden door Europa genegeerd en in sommige gevallen rechtvaardigd(25). Aan de andere kant werden er op grote schaal pamfletten en boeken, in meerdere talen, verspreid om het nobele karakter van de Grieken te benadrukken tegenover het ‘barbaarse’ karakter van de Osmaanse Turken om zodoende de publieke opinie te beïnvloeden ten faveure van een interventie tegen het Osmaanse Rijk(26). Ondanks de vaststelling dat er sprake was van opportunisme in de Griekse Opstand, lijkt er toch iets van te zijn doorgesijpeld omdat in het artikel van Rob van Vuurde gesproken wordt van vele comités en grote aantallen vrijwilligers die geld inzamelden voor de Griekse rebellen en zelfs naar Griekenland vertrokken om daar de opstandelingen militair, financieel en moreel te steunen. Als we echter kijken naar het werkelijke aantal vrijwilligers, zien we dat er in totaal slechts 1200 vrijwilligers vertrokken naar Griekenland vanuit Europa en Noord-Amerika. Een verwaarloosbaar aantal gezien het bevolkingsaantal in Europa en Noord-Amerika.(27)

Met deze gedachte ging Europa de 20ste eeuw in; staten buiten Europa of niet-christelijke staten in Europa waren inferieur en christelijke minderheden in ‘semi-beschaafde’ en ‘barbaarse’ landen behoorden de onvoorwaardelijke steun van de Europese grootmachten te krijgen. Eén van de eerste humanitaire rampen die volgde op de eeuwwisseling was de instorting van het Osmaanse Rijk en de bijbehorende oorlogen. In navolging van het verlies van Griekenland ontstonden er ook in de overige Balkan-staten massale opstanden, waarmee er gesproken wordt van de Balkanoorlogen (1910-1913). In de eerste fase van de Balkanoorlogen, ook wel de ‘Eerste Balkanoorlog’ genoemd, kwamen de christelijke Balkan-bewoners in opstand en verdreven de Osmaanse garnizoenen, uiteraard met hulp en toestemming van de Europese grootmachten die ook Griekenland hadden gesteund. Nadat de Osmaanse troepen verdreven waren, vonden er massaal etnische zuiveringen plaats tegen de lokale bewoners die Osmaanse voorvaders hadden of zelf pro-Osmaans waren. Een groot aantal was islamitisch en van Osmaans-Turkse etniciteit waardoor er in Europa geen aandacht voor was. Sterker nog, de staten werden zelfs aangemoedigd om zich te ontdoen van hun ruim vijfhonderdjarige Osmaanse sporen. In reactie hierop ontstond de ‘Tweede Balkanoorlog’, waarbij de nieuwe Balkan-staten ook onderling grenstwisten trachtten op te lossen door middel van militaire acties. Het Osmaanse Rijk maakte gebruik van de etnische zuiveringen tegen de Osmaanse bevolking op de Balkan om een gedeelte van het verloren grondgebied in de Eerste Balkanoorlog te heroveren in de Tweede Balkanoorlog.(28)

Alhoewel de Osmaanse herovering van de Balkan grotendeels werd teruggedraaid door de Europese grootmachten omwille van de nieuw gevormde christelijke staten, werd het pijnlijk duidelijk voor de Osmanen dat het omgekeerde niet het geval was. In 1913 eindigden de Balkanoorlogen en was het in feite een grote nederlaag voor het Osmaanse Rijk, zowel op militair als humanitair gebied met ruim vijf en een half miljoen Osmaanse moslims die het leven lieten en nog eens vijf miljoen die moesten vluchten voor hun leven(29). Volgens historicus Justin McCarthy, verbonden aan de Universiteit van Louisville in Kentucky, was dit zelfs het grootste dodenaantal sinds de Dertigjarige Oorlog (1618-1648)(30).  Ondanks deze humanitaire ramp kwamen de Europese machten niet in actie, echter slechts enkele jaren later vond er wel weer een massale interventie plaats.

In 1915 zagen de Osmaanse Turken kleine groepen Armeense guerrillagroepen, zoals Taşnak en Hınçak, Osmaanse moslims aanvallen om zodoende de meerderheid te krijgen in Oost-Anatolië. Steun van Rusland en Frankrijk was hierbij ondertussen vanzelfsprekend geworden en met de gebeurtenissen op de Balkan in gedachte namen de Osmaanse Turken grote en paniekerige maatregelen waarbij de Armeense opstandelingen gereloceerd werden(31). Zoals Stephen Krasner laat zien werd er vervolgens wel weer geïntervenieerd om de veiligheid van de Armeense minderheid te waarborgen, zo werden er twee Britse oorlogsschepen naar de havenstad Messina gestuurd(32) en werden er vergaande verdragen opgedrongen aan het Osmaanse Rijk(33). De soevereiniteit en non-interventie was hierin ver te zoeken, vooral toen uiteindelijk Franse troepen de gebieden in Oost-Anatolië bezetten en Armeense militie- en guerrillaleden aan de macht hielp terwijl er een veel grotere bevolking van Osmaanse moslims aanwezig was in Oost-Anatolië. Deze bezetting duurde dan ook niet al te lang, van 1919 tot 1921, alvorens opgegeven te worden door de terugtrekkende Franse troepen.(34) Anique van Ginneken geeft in haar artikel aan dat nationalisme funest was voor de minderheden en verwijst daarbij naar onder andere de Armeense Kwestie maar vergeet dat dit door menig historici, zoals Peter Mansfield, Heath Lowry, Norman Stone en Hew Strachan, meer gezien wordt als een guerrillastrijd van de Armeniërs tegen de Osmanen in plaats van een uitroeiing of genocide gepleegd door de Osmaanse Turken. Desalniettemin zouden er tijdens de schermutselingen tussen het Armeense Taşnak/Hınçak en het Osmaanse Rijk meer dan een half miljoen doden zijn gevallen(35). Dan zou de aanzet tot relocatie voortgekomen zijn uit een reactie op de schermutselingen tussen Armeniërs(36) en Osmanen en niet uit raciale en/of nationalistische motieven, terwijl de keuze voor interventie en non-interventie van Europa wel duidelijk politiek en ideologisch van aard was.(37)

Dit verschijnsel zien we vervolgens ook in de eerste acht jaar van de 21ste eeuw, waar interventie vooral, of beter gezegd, uitsluitend voorkomt bij niet-Westerse, niet-christelijke staten buiten Europa, geheel in de denkwijze en traditie van Keene.(38)

Literatuurlijst

  1. Crowley, Roger, 1453: The Last Great Siege, New York 2005
  2. Hellema, Duco A. (e.a.), Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling, Amersfoort 2004
  3. Israel, Jonathan, The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806, Oxford 1995
  4. Israel, Fred L. (e.a.), Major Peace Treaties of Modern History 1648-1967, New York 1967
  5. Keene, Edward, Beyond the Anarchical Society: Grotius, Colonialism and Order in World Politics, Cambridge 2002
  6. Krasner, Stephen D., Sovereignty: Organized hypocrisy, Princeton 1999
  7. Lewis, Bernard, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis, Amsterdam 2002
  8. Lowry, Heath W., The Nature of the Early Ottoman State, New York 2003
  9. Mango, Andrew, The Turks Today, Londen 2004
  10. Mansel, Philip, Constantinople: City of the World's Desire 1453-1924, New York 1996
  11. Mansfield, Peter, A History of the Middle East, Londen 1991
  12. Mazower, Mark, Thessaloniki: Stad van geesten 1430-1950, Olympus 2007
  13. McCarthy, Justin, Death and Exile: The Etnic Cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922, Princeton 1995
  14. Philpott, Daniel, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations, Princeton 2001
  15. Runciman, Steven, The Fall of Constantinople: 1453, Londen 1965
  16. Said, Edward, Orientalism, Londen 2003
  17. Strachan, Hew, De Eerste Wereldoorlog, Groningen/Antwerpen 2006
  18. Stone, Norman, World War One: a short history, Londen 2007
  19. Sugar, Peter F., South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804, Washington 1996
  20. Theunissen, Hans (e.a.), Topkapi & Turkomanie: Turks-Nederlandse Ontmoetingen sinds 1600, Amsterdam 1989



Armand Sağ

21 oktober 2008

© Armand Sağ 2008

1. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 11.
2. S. Krasner, Sovereignty: Organized Hypocrisy (Princeton 1999) 3-5.
3. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de voortzetting van de buitenlandse politiek in Irak en Afghanistan door de Verenigde Staten van Amerika onder leiding van Rice.
4. D. Hellema e.a., Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 5-6.
5. J. Israel, The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806 (Oxford 1995) 516.
6. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 3-5.
7. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 85.
8. F. Israel (e.a.), Major Peace Treaties of Modern History 1648-1967 (New York 1967) 27.
9. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 84-88.
10. idem 90.
11. idem 92-93.
12. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 95-96.
13. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 30-33.
14. J. Duindam, ‘Soevereiniteit. Het geleidelijke verharden van een kneedbaar principe, 1450-1815’, in Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 30-33.
15. S. Krasner, Sovereignty: Organized Hypocrisy (Princeton 1999) 85-86.
16. D. Philpott, Revolutions in Sovereignty: How ideas shaped modern international relations (Princeton 2001) 33-34.
17. D. Philpott, ‘Usurping the Sovereignty of Sovereignty?’, in World Politics, vol. 53, no. 2 (januari 2001) 297-324.
18. S. Krasner, Sovereignty: Organized Hypocrisy (Princeton 1999) 237-238.
19. Steven Runciman, Roger Crowley en Philip Mansel hebben hier uitgebreide publicaties over, die ik opgenomen heb in de literatuurlijst.
20. J. Duindam, ‘Soevereiniteit. Het geleidelijke verharden van een kneedbaar principe, 1450-1815’, in Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 24-25.
21. H. Theunissen, ‘Barbaren en Ongelovingen: Turcica in Nederlanden 1500-1800’, in Topkapi & Turkomanie: Turks-Nederlandse Ontmoetingen sinds 1600 (Amsterdam 1989) 37-53.
22. Er zijn drie klassieke benaderingen van de Internationale Betrekkingen; te weten idealisme, realisme en wereldsysteem.
23. R. van Vuurde, ‘’Humanitaire Interventies’’, in Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 68.
24. P. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 17-20.
25. M. Mawozer, ‘Thessaloniki: Stad van geesten 1430-1950’ (Olympus 2007) 357.
26. R. van Vuurde, ‘’Humanitaire Interventies’’, in Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 70.
27. idem 69-71.
28. J. McCarthy, ‘Death and Exile: The Etnic Cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922’ (Princeton 1995) 120-131.
29. J. McCarthy, ‘Death and Exile: The Etnic Cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922’ (Princeton 1995) 27-30.
30. idem 56.
31. A. van Ginneken, ‘Staatsraison en Volkenbond’, in Humanitaire interventie en soevereiniteit: De geschiedenis van een tegenstelling (Amersfoort 2004) 102.
32. S. Krasner, Sovereignty: Organized hypocrisy (Princeton 1999) 89.
33. idem 87-88.
34. B. Lewis, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis (Amsterdam 2002) 312.
35. Volgens een recent onderzoek zouden er volgens de Osmaanse archieven exact 523.955 Osmaanse moslims, in praktijk veelal etnische Turken en Koerden, de dood hebben gevonden aan de hand van Armeense militanten.
36. Aan Armeense kant zouden er rond de 600.000 doden zijn gevallen, aldus een onderzoek door de Turkse historicus Yusuf Halaçoğlu, Armeense historicus Levon Dabağyan en Britse Midden-Oostendeskundige Andrew Mango. Deze schatting lijkt meer op zijn plaats dan: de claim van ultranationalistische Armeense historici zoals Vahakn N. Dadrian dat er ongeveer 2-2,5 miljoen Armeense doden waren, en de claim van ultranationalistische Turkse historici zoals Ali Kemal Meram dat er hoogstens 50.000-100.000 Armeniërs stierven.
37. E. Said, Orientalism (Londen 2003) 300-301.
38. E. Keene, Beyond the Anarchical Society: Grotius, Colonialism and Order in World Politics (Cambridge 2002) 145-150

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)